Een andere kijk op de realiteit
Uitleg van ‘De grot van Plato’
door John van Opstal,
kernteamlid van Pateo en trekker van Pateo Frankrijk
De
meeste van ons kunnen zich de volgende situatie wel voorstellen. Stel dat de
opvoeding van kinderen plaatsvindt op de volgende manier:
In
een ondergronds verblijf worden de kinderen van deze wereld ondergebracht. De
uitgang naar boven is even breed als het verblijf zelf. De kinderen die hier
verblijven zijn nooit buiten geweest. Ze zitten vastgeketend en kunnen alleen
voor zich uitkijken. Achter hen is een groot vuur. Tussen het vuur en de
kinderen loopt een hoger gelegen weg met een afscheiding. Op deze weg bewegen
mensen allerlei voorwerpen van mensen en dieren en maken daarbij soms geluid.
In
deze situatie kunnen de kinderen slechts de schaduwen zien van zichzelf, hun
medegevangen en van de schaduwen van de voorwerpen, die door het vuur op de
wand worden geprojecteerd. Datgene wat ze voor zich zien houden ze voor de
werkelijkheid. De echo van de geluiden van de voorbijgangers houden ze voor
gesprekken van de schaduwen. Voor deze kinderen bestaat de werkelijkheid uit de
schaduwen zelf.
Stel
dat op een dag een aantal kinderen worden bevrijd van de ketenen die hen
afhouden van de werkelijkheid. Enkelen staan op, keren het hoofd en kijken
ineens in het licht. Dit doet pijn aan de ogen en verblind als ze zijn, kunnen
ze nog steeds niet de dingen zien, waarvan ze tevoren slechts de schaduwen
zagen.
Wat
zullen deze kinderen zeggen als je vertelt dat ze vroeger slechts schaduwen
hebben gezien en nu beter kunnen zien wat zich in werkelijkheid afspeelt? Wat als je de dingen daadwerkelijk laat zien en
vraagt wat het is? Ze zullen het niet weten en je niet geloven en meer geloof
hechten aan wat ze voor die tijd hebben gezien. Door de pijn van het licht
zullen ze zich omdraaien en hun toevlucht zoeken bij de dingen die ze wel
kunnen zien en waarvan ze geloven dat ze duidelijker te onderscheiden zijn dan
de getoonde voorwerpen. Verblind door het zonlicht weten ze zich geen raad. Ze
zullen langzaam moeten wennen, eerst het onderscheiden van de schaduwen van de
dingen, dan de weerspiegelingen van de dingen in het water, en pas later de
dingen zelf. Het verkennen van hemelverschijnselen, het beste ’s nachts, bij
het licht van de sterren en van de maan. Tenslotte
naar de zon zelf kijken en haar ware gedaante aanschouwen.
Uiteindelijk
begrijpen ze dat het de zon is die de seizoenen en de kringloop van de jaren
veroorzaakt en alle dingen in de zichtbare wereld bestuurt, en dat de zon in
zekere zin ook de oorzaak is van al de dingen die zij in het ondergronds
verblijf hebben gezien. Bij de herinnering daaraan en wat daar voor kennis en
wetenschap doorgaat, zullen deze kinderen zich gelukkig prijzen met deze
verandering en medelijden hebben met hun makkers die
gebleven zijn.
De
kinderen die gebleven zijn, overladen elkaar nog steeds met eerbewijzen en
loftuitingen, voor degene die het snelst ziet welke schaduw er nu weer
voorbijtrekt, of die zich het best kan herinneren in welke volgorde en in welk
verband de schaduwen zich herhalen, zodat hij het best kan zien wat er gaat
gebeuren.
Zou
er iemand van de ontsnapte kinderen uit zijn op hun eerbetoon en hen benijden?
Zou zo iemand bij plotselinge terugkeer op dezelfde plaats, niet
geheel verduisterde ogen krijgen? Zou het niet een lange tijd duren voor
zo iemand weer gewend is en weer mee kan wedijveren en intussen worden
uitgelachen? Zou niet worden gezegd dat hij van zijn uitstapje naar boven met
verknoeide ogen is teruggekomen? Zou niet de conclusie zijn dat het niet de
moeite loont om maar te proberen naar boven te gaan? Zouden zij niet iemand die
hen probeert te bevrijden, ombrengen?
De
voor ons zichtbare en tastbare wereld waarin wij wonen is te vergelijken met
het ondergrondse verblijf en het licht van het vuur dat daarbinnen schijnt met
het zonlicht. De bevrijding uit dit ondergrondse verblijf en het zien van de
werkelijkheid, is te vergelijken met het opstijgen van de mens naar het niveau
van het zuivere weten (Het Goede, De Waarheid, De Rede, Hoger Bewustzijn).
Het
zal dan ook niemand verbazen, dat degene die uit het ondergrondse verblijf
ontsnapt zijn en die hoogte hebben bereikt, zich niet meer willen bezighouden
met het gedoe van de mensen. Nee, zij worden steeds voortgedreven door een
verlangen naar “het verblijf daarboven”.
Belangrijk
is je te realiseren, dat je op twee manieren kunt worden verblind:
a.
vanuit het licht in het duister komen, en
b.
vanuit het duister in het licht komen.
Dit
geldt ook voor de rede (het oordeel, het verstand). Een redelijk
persoon zal niet zomaar emotioneel worden als hij iemand ziet die verward is en
die niet bij machte is de waarheid te doorzien. Hij zal eerst kijken of die
persoon verblind is door omstandigheden waar hij niet aan gewend is omdat hij
uit een helderder wereld komt, of omdat hij, gekomen uit een relatief duistere
onwetendheid naar een helderder sfeer, verblind wordt door een overvloed aan
schittering. Hij zal de één gelukkig prijzen om zijn
ervaring en zijn levensomstandigheden, en mededogen hebben met de ander. En als
hij al zou willen lachen, dan eerder om degene die van de duisternis in het
licht komt, dan om wie van uit het licht in de duisternis komt.
Een
belangrijke conclusie die we kunnen trekken is, dat sommige mensen er een
verkeerde opvatting over opvoeding op nahouden. Ze zeggen dat er kennis in de
mens geplant moet worden die hij voordien niet bezat. Zij denken dat je blinde
ogen weer ziend kunt maken.
De
bovenstaande gelijkenis toont namelijk aan dat de mens op ieder gebied alle
mogelijkheden al in zich heeft, en het instrument waarmee hij iets leert, lijkt
op een oog dat alleen kan zien als de mens zich met het gehele lichaam afkeert
van de duisternis en het licht tegemoet treedt.
De
mens die tot inzicht wil kom houdt zich niet bezig met het proces van wording,
tot hij in staat is de werkelijkheid van het zijn waar te nemen en de alles overtreffende glans daarvan te verdragen (Het
Goede, De Waarheid).
Het
is geen gemakkelijke taak en vergt een bijzondere gave om de mens tot inzicht
te laten komen. Daarbij hoeft het vermogen om dingen te zien
niet in de mens te worden ingeplant, want dat heeft hij allang.
Nee,
het gaat erom de mens de goede kant op laten kijken.